Wat is medisch rekenen?
Je hoort vele verhalen over die ‘’dramatische’’ toets op school, waar je maar 1 of helemaal geen fouten mocht maken. Als verpleegkundige moet je medisch rekenen beheersen. Beheers je dit niet dan kan dit gevolgen hebben voor de patiënt. Je moet het vak ‘verpleegkundig rekenen’ succesvol afronden om aan de opleiding te beginnen. Je hebt veel modules die te maken hebben met medisch rekenen. Het is belangrijk dat je de basis goed kent zodat je makkelijker door het medisch rekenen gaat.
Inhoudsopgave
De basis van rekenen
Het is belangrijk om opdrachten goed te lezen, zodat je geen onnodige fouten maakt bij het vak medisch rekenen. Naast goed lezen, is het ook erg belangrijk om de basis van het rekenen goed onder de knie te hebben. Denk hierbij aan het metrisch stelsel en de inhoudsmaten, bijvoorbeeld 10 gram is 10.000 milligram. Als je dit nog niet goed beheerst, zou ik eerst hiermee oefenen, zodat je dit uit je hoofd kent en er tijdens het rekenen niet meer bij hoeft na te denken.
Verder krijg je ook te maken met procentuele oplossingen. Met deze basisregel van medisch rekenen moet je veel oefenen. Een oplossing van 1 procent (%) betekent dat er 1 gram stof is opgelost in 100 milliliter vloeistof. Dit is dan gelijk aan 1 gram in 100 milliliter van de oplossing. Je zult merken dat medisch rekenen sneller en gemakkelijker zal gaan wanneer je kennis over procentuele oplossingen onder de knie hebt.
Ook moet je kunnen rekenen met tijd en getallen op de juiste manier kunnen afronden. Dus heb je moeite met de basis van het medisch rekenen? Ga vooral veel oefenen, want oefening baart kunst!
Verpleegkundig rekenen modules
Oplossen
De arts zal soms een verpleegkundige vragen om een patiënt te injecteren met een bepaalde oplossing. Je gebruikt hiervoor het voorgeschreven aantal milliliters van die oplossing. Vaak schrijft de arts een andere eenheid op het recept dan jij voor de oplossing wilt gaan gebruiken. De arts kan het voorschrift bijvoorbeeld geven in milligrammen of procenten, terwijl jij de oplossing in milliliters toe moet gaan dienen.
Je moet dus kunnen berekenen hoeveel milliliter de eenheid op het voorschrift is. Dit is makkelijker om later met dezelfde eenheid te kunnen rekenen. Daarna kun je de verpleegkundige rekenformule gebruiken - voorschrift (V)/ aanwezigheid (A) - zo weet je hoeveel milliliter je moet toedienen om je aan het voorschrift te houden. Bij het rekenonderdeel oplossen hoef je alleen maar de formule te gebruiken.
Verdunnen
Een patiënt kan te weinig vocht hebben, als dat het geval is, geef je de patiënt extra vocht. Maar een zoutoplossing kan al snel te sterk zijn voor de patiënt. Je moet zo’n zoutoplossing dan gaan verdunnen, zodat dit het juiste effect heeft op de patiënt.
Als bijvoorbeeld kun je denken aan ranja, als je een glas met alleen maar siroop hebt, is dat niet lekker om op te drinken, want dat is veel te zoet. Doe je daar water bij, dan kun je het wel opdrinken, want je hebt de siroop dan verdund.
Je moet dus eerst uitrekenen hoeveel milliliter je nodig hebt van de voorgeschreven oplossing, vervolgens ga je uitrekenen hoeveel vloeistof je moet toevoegen om die perfecte hoeveelheid oplossing te krijgen. Dit kun je uitrekenen met een formule , namelijk percentage voorschrift x aantal milliliter aanwezig : percentage aanwezig = hoeveelheid milliliter die je nodig hebt van de bestaande oplossing.
Als laatste moet je uitrekenen hoeveel milliliter vloeistof je moet toevoegen, dat doe je met de formule hoeveelheid milliliter nodig – milliliter hoeveel gepakt = hoeveelheid milliliter toevoegen.
Zuurstof
Als je patiënt zuurstof nodig heeft, heb je een zuurstoftank nodig, maar je moet dan natuurlijk wel weten wanneer je die zuurstoftank moet vervangen. Je moet daarvoor berekenen hoelang de patiënt met de zuurstoftank kan doen. Op een zuurstoftank staat de inhoud vermeld in liters en de druk in bar.
Een zuurstoftank wordt gevuld met samengeperste zuurstof, zodat er meer zuurstof in de tank past. De normale luchtdruk is 1 bar. Als de druk in de tank 100 bar is, betekent dit dat er 100 keer zoveel zuurstof in de tank past dan er in zou passen als de druk 1 bar was. Dit houdt in dat een fles van 2 liter dan 200 liter samengeperste zuurstof kan bevatten, maar de zuurstof komt eruit met een druk van 1 bar als het naar de patiënt toegaat omdat dit de normale luchtdruk is.
Voordat je de zuurstof toe gaat dienen moet je weten hoeveel bruikbare zuurstof er in de tank zit. Je gebruikt daarvoor de formule, druk x inhoud = voorraad aantal liter. Na deze berekening reken je uit hoe lang een patiënt kan doen met de hoeveelheid zuurstof die er dus in de tank zit. Je gebruikt daar een andere formule voor, namelijk voorraad : nodig per minuut = hoe lang de patiënt doet met de tank in minuten. Totale behoefte x aantal minuten : omvang cilinder = druk
Druppelsnelheden
Als je de snelheid van de pompstand van sondevoeding moet gaan berekenen, dan bereken je het aantal milliliters per uur. Je wilt dus weten hoeveel milliliter je de patiënt moet toedienen en in hoeveel uur je dit moet gaan doen. Wil je de druppelsnelheid gaan berekenen, dan gebruik je druppels per minuut. Een tip hierbij is dat 1 milliliter 20 druppels bevat. Er is ook een formule voor het berekenen van de pompstand, aantal milliliter : aantal uur = milliliter per uur = pompstand en voor het berekenen van het aantal druppels per minuut heb je de volgende formule nodig, aantal milliliter x 20 / aantal uur x 60.
Vochtbalans
Een vochtbalans geeft de hoeveelheid vocht aan die het lichaam van de patiënt opneemt en die het lichaam uitscheidt. Normaal gezien is de hoeveelheid vocht die het lichaam opneemt gelijk aan de hoeveelheid die het lichaam uitscheidt. Het lichaam neemt vocht op uit eten en drinken, en daarnaast wordt bij het vrijmaken van energie uit voedingsstoffen in eten ook nog wat gemaakt, dit wordt oxidatiewater genoemd. Het lichaam verliest vocht via urine en ontlasting, zweet en door het uitademen via de longen.
Als de patiënt bijvoorbeeld hoge koorts heeft verliest hij veel vocht door middel van zweet. Hierdoor raakt het evenwicht op de vochtbalans verstoort. Het wordt daarom sterk aangeraden om veel te drinken bij hoge koorts, zodat je de vochtbalans weer in evenwicht krijgt.
Perfusor/Spuitpomp
Een perfusor, ook wel een spuitpomp genoemd, wordt gebruikt om kleine doseringen met precisie bij de patiënt toe te dienen. Deze perfusor moet je met de hand instellen en de juiste stand invullen. De standaardstand is 1 milliliter per uur. Je past dit aan naar de juiste stand en rondt het altijd af op één decimaal. Is de benodigde hoeveelheid lager dan 0,1 milliliter, dan moet je dit aanvullen met fysiologisch zout. Dit is alleen van toepassing wanneer een patiënt gedurende een bepaalde periode aan een infuus moet. Een perfusor wordt niet met zakken vloeistof gebruikt, maar met een spuit, zodat de exacte hoeveelheid oplossing toegediend kan worden.
Werken met de perfusor kan veel problemen opleveren, omdat je werkt met veel verschillende eenheden. Het is dus erg belangrijk dat je de theorie goed in je opneemt voordat je gaat beginnen met de oefeningen.
Dagschema
Wanneer heeft de patiënt welke medicatie nodig? Je kunt dit vastleggen in een dagschema, zodat je een duidelijk overzicht hebt van de tijden waarop medicatie toegediend moet worden. Reken het aantal uren uit tussen de tijdstippen waarop de eerste en de laatste voeding starten en deel dit door het aantal porties min 1. Dus stel je patiënt heeft 3 porties nodig, dan deel je dit door 2. Dit getal geeft het aantal uren aan dat tussen de voeding moet zitten om een goede verdeling over de dag te krijgen. Maak nu een schema waarbij je steeds verder telt vanaf de start van de vorige voeding.
Vaste medicatie
Als je vaste medicatie moet toedienen bij de patiënt reken je vaak met tabletten. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd hoeveel tabletten er gegeven moeten worden, hoeveel gram of milligram van de medicatie dat dan is en of je wel voldoende tabletten op voorraad hebt. Je kunt hier de volgende formule bij gebruiken: Voorschrift in milligram (wat heeft de patiënt nodig) : aanwezig per tablet in milligram = hoeveel tabletten je moet geven.
BMI
Om de BMI (body mass index) uit te rekenen gebruik je de formule gewicht in kilogram : (lengte in meter x lengte in meter). Je moet eerst de som tussen de haakjes uitrekenen om op het juiste antwoord te komen. Met dit antwoord kun je een conclusie trekken met betrekking tot het gewicht van de patiënt. Je kunt ermee constateren of de patiënt ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht, obesitas of morbide obesitas heeft. Zorg daarom ook dat je met de juiste getallen werkt, kilogrammen en meters.
Oefenvragen
Oplossen
Opgave 1.
Iemand moet een zoutoplossing 5% maken van in totaal 80 cl. Hoeveel gram zout heb je hiervoor nodig?
Opgave 2.
Hoeveel gram zout is er opgelost in 5% oplossing van 600 ml?
Verdunnen
Opgave 3.
Voor de behandeling van Bert moet je 600 ml hibisoloplossing van 2% maken. In voorraad heb je een hibisoloplossing van 8%.
a. Hoeveel ml hibisol neem je uit de voorraad?
b. Hoeveel milliliter water voeg je toe?
Opgave 4.
Je beschikt over waterstofperoxide 5%. Je moet 10 ml 2% maken. Hoeveel ml waterstofperoxide 5% heb je nodig?
Vaste medicatie
Opgave 5.
Mevrouw de Jong krijgt antibioticatabletten voor een infectie. Er is een doos van 80 Amoxicilline tabletten 500 mg aanwezig. De arts schrijft 1000mg in 4 gelijke doseringen per dag toe.
a. Hoeveel tabletten moet mevrouw Bouman per keer innemen?
b. Hoeveel tabletten zijn dit per dag?
c. Hoeveel gram Amoxicilline krijgt mevrouw Bouman per week?
Opgave 6.
Mevrouw de Vries heeft een zware keelontsteking en krijgt hiervoor antibiotica. De arts schrijft 2 maal per dag 0,375 gram Amoxicilline voor. Aanwezig zijn in 2 helften deelbare tabletten met daarin 250 mg amoxicilline.
A. Hoeveel tabletten geef je per keer aan mevrouw de Vries?
b. Hoeveel tabletten geef je per dag aan mevrouw de Vries?
C. De kuur duurt 6 dagen, hoeveel gram heb je in totaal nodig?
BMI
Opgave 7.
Thijs is 1,80 meter lang en weegt 90 kg. Wat is zijn BMI?
Opgave 8.
Britt is 1,65 meter lang en weegt 55 kg. Wat is haar BMI?
Antwoorden
Oplossen
Opgave 1:
5% = 5 gram opgelost in 100 ml, 80 cl = 800 ml
G | 5 g | X8 | 40 g |
ml | 100 ml | X8 | 800 ml |
Dus er is 40 gram opgelost in een oplossing van 800 milliliter.
Opgave 2.
5% = 5 g opgelost in 100 ml
g | 5 g | X6 | 30 g |
ml | 100 ml | X6 | 600 ml |
Dus er is 30 gram opgelost in een oplossing van 600 milliliter.
Opgave 3.
a. nodig
Stof | 2 g |
|
Oplossing | 100 ml | 600 ml |
2 x 600 : 100 = 12 gram
Voorraad
Stof | 8 g | 12 g |
oplossing | 100 ml |
|
100 x 12 : 8 = 150 ml
Dus je hebt 150 milliliter nodig.
b.
600 ml – 150 ml = 450 ml water
Dus je moet 450 ml water toevoegen.
Opgave 4.
2% x 10 ml = 20
20 : 5 = 4 ml
Dus je hebt 4 ml van 5 % nodig.
Vaste medicatie
Opgave 5.
a.
Voorschrift: 250 mg (1000 : 4 = 250 mg)
Aanwezig: 500 mg
V : A, 250 mg : 500 mg = 0.5 tablet
Dus een dosis van 0.5 tablet.
b.
Voorschrift: 1000 mg
Aanwezig: 500 mg
V : A, 1000 : 500 = 2 tabletten
Dus 2 tabletten per dag.
c.
2 x 7 = 14 tabletten per week.
14 x 500 = 7.000 mg
7.000 : 1000 = 7 gram
Dus 7 gram per week.
Opgave 6.
a.
Voorschrift: 375 mg (= 0,375 gram)
Aanwezig: 250 mg
V : A = 375 : 250 = 1,5 tablet
Dus 1,5 tablet per keer.
b.
Voorschrift: 2 x 0,375 = 0,75 gram = 750 mg
Aanwezig: 250 mg
V : A 750 : 250 = 3 tabletten
Dus 3 tabletten per dag.
c.
3 x 6 = 18 tabletten.
18 x 250 = 4.500 mg
4.500 mg : 1000 = 4,5 gram
Dus 4,5 gram per 6 dagen.
BMI
Opgave 7.
90 : (1.80 x 1,80) =
90 : 3,24 = 27,8
Dus zijn BMI is 27,8 en hij heeft overgewicht.
Opgave 8.
55 : (1,65 x 1,65) =
55 : 2,7225 = 20,2
Dus haar BMI is 20,2 en ze zit op een gezond gewicht.
Ook slagen voor je medisch rekenexamen?
Wil je oefenen om te kunnen slagen voor het medisch rekenexamen? Doe dan de medisch rekentraining van medischrekenenoefenenen.nl. Met de medisch rekentraining kun je tegen een vergoeding levenslang de belangrijkste onderdelen van medisch rekenen onbeperkt oefenen. Op die manier zorg je ervoor dat je beter zult gaan scoren op de verschillende onderdelen van het examen. Bekijk hieronder onze trainingspakketten.